Voorstelling 'Iedereen dichter' lokte veel volk

Donderdagavond stelde Ivo Van Strijtem zijn eerste essay, Iedereen dichter, voor in Huis Vossen. We geven u graag hieronder zijn toespraak mee, die donderdag door een talrijk opgekomen publiek werd aanhoord. Ivo mocht nadien tientallen boeken signeren. Iedereen dichter is te koop in de boekhandel.

 Zie ook: Van opera tot de Beatles

 Iedereen dichter, 22 februari 2018

 Bij de allergrootste sensaties van mijn leven horen ongetwijfeld de momenten waarop ik heb leren lezen. Ik hoop van u hetzelfde. Terwijl ik het uitspreek komt me opnieuw het beeld van Madame Jeanne voor ogen die ons niet alleen 'Ik ben den dokter Grijzenbaard' en 'De pastoor zijn koe' leerde zingen, maar die ons ook op een hoogst originele wijze leerde lezen. Zij vertrok van het woordje het,herinner ik mij. De h schreef ze met geel krijt op het bord, de e en de t in het wit. We moesten haar dan nazeggen: et - het. En dan begon ze te variëren om ons de andere medeklinkers aan de leren: de h verving ze bijvoorbeeld door een n: en wij opnieuw: et, net; dan de p: et, pet, en vervolgens ... de t tot groot jolijt van ons allemaal: et, tetten klonk het uit volle borst.

Gespeeld verontwaardigd stak Madame Jeanne haar wel geproportioneerde boezem naar voren en sprak de historische woorden: 'Stoute jongens, en ge weet nog niet eens wat dat dat is!' Haar ogen fonkelden, haar lievelingsact was ook dit schooljaar weer eens geslaagd.

 Twee levenslange fascinaties werden op dat ogenblik in me geboren: de fascinatie voor de schrijfkunst en voor... 't onderwijs. 'Leren lezen', heb ik inmiddels geleerd, houdt nooit op, het is een levenslange opdracht. De vermetele uitroep van ons, zesjarigen, was zowel een uiting van het terug verlangen naar de warme, voedende, koesterende, onderdak biedende moederborst als een vooruitblik of een vooruitschreeuw naar een hartstocht die in de kiem al aanwezig was, en die ons, jongens, tot op de dag van vandaag is blijven bezig houden. Versta me niet verkeerd: In het boek dat we hier vanavond boven de doopvont houden, staat geen stompzinnig getetter. 'Iedereen dichter' zou ik wel met enige overdrijving wel zo'n authentieke borst willen noemen, daarom heeft het boek ook geen hardcover.

 Waarom vertel ik dit allemaal? Wel, de Zweedse auteur Stig Dagerman meent dat het volgende gebeurt: 'Je begint vroeg te dichten. Als kind ben je steeds een dichter. Daarna word je gespeend, in de meeste gevallen toch. Dus de kunst om dichter te worden is je niet door het leven of de mensen of het geld te laten spenen, te laten ontwennen.' Pablo Picasso (1881–1973) beaamt dit: 'Dans chaque enfant il y a un artiste. Le problème est de savoir comment rester un artiste en grandissant.' (Ieder kind is een kunstenaar. De moeilijkheid is er een te blijven naarmate je opgroeit).

 Doelgericht

 Betreurenswaardig is het feit dat wij zo doelgericht worden opgevoed. We stappen altijd direct op ons doel af. Maar daardoor ontgaat er ons heel veel. Een kind doet dat niet. Als een peuter of een kleuter met zijn ouders op stap is, blijft hij overal stilstaan, kijkt hij nieuwsgierig om zich heen, wil hij alles zien en betasten en neemt hij nooit de kortste weg. Maar je ziet dan dat de ouders ongeduldig zijn en hun kind tot de orde roepen, want het gaat hun niet snel genoeg. Dat nutteloze flaneren is nu juist karakteristiek voor het associërende werk dat in een roman of in een gedicht verricht wordt.

Poëzie is nieuwsgierig, is niet echt doelgericht, poëzie verlaat de platgetreden paden, dwaalt weg van het gangbare. Poëzie blijft overal stilstaan, poëzie 'non-conformeert', poëzie is kinderspel. Een dichter is een groot kind.

 Poëzie zet stil, maakt plaats, neemt tijd. Terwijl ons toch aangeleerd wordt ons te haasten.

Speed kan geslikt, gesnoven en gespoten worden. Speed is nefast. Menig psychiater wijst op de kwalijke gevolgen van de ratrace waarin mensen tegen wil en dank verzeild raken. Tijd nemen voor bezinning lijkt wel een onbezonnen daad. Time is money... en stress, en maagzweren, en hartstoornissen. Snelheid en decibels jagen elkaar de hoogte in. Blindelings, lijkt het wel. 'Nobody running at full speed has either a head or a heart' schrijft de Ierse Nobelprijswinnaar Literatuur 1923 William Butler Yeats. En Kahlil Gibran, 'De Profeet', weet je, merkt op dat schildpadden meer over de weg kunnen vertellen dan hazen.

Bij dit alles denk ik aan een bekend gedichtje van K. Schippers. Het klinkt zo:

 De ontdekking

 Als je goed om
je heen kijkt
zie je dat alles
gekleurd is

 Je meent het!, hoor ik hier en daar iemand denken. Het is zo eenvoudig, maar ook zo ontzettend waar. Er is een uitspraak van Ernest Hemingway die mij telkens te binnen schiet als ik zo'n schijnbaar naïef gedicht als dit lees: 'Easy reading is damn hard writing.'

Beste mensen, 'als je goed om je heen kijkt' is het tegenovergestelde van 'als je jezelf voorbij snelt'. 'Iedereen dichter!' maant aan tot rust. Het is een kalmeermiddel, een ritje aan een gezapige 30 per uur in een bebouwde kom. Alhoewel dit feit ook al je behoorlijk nerveus kan maken, maar dit helemaal terzijde.

 'We zijn al met al ver verwijderd geraakt van de klassieke filosofische gedachte dat rust en nietsdoen de grondslagen van een beschaving zijn,' vertelt de Nederlandse filosofe Joke J. Hermsen (1961) ons. 'Niet voor niets stamt het woord "school" af van het Griekse woord "scholè", dat rust en vrije tijd betekent. Pas in rusttoestand kunnen we tot bezinning en reflectie komen. Pas als we niets doen, opent zich de ruimte van het denken en van de creativiteit, verschijnselen die zich door geen vooropgesteld doel of economisch nut laten sturen of opjagen.

 Beste mensen, in ons leven hebben wij wellicht al te veel laten wegvallen. Meer nog, wij hebben misschien wel het allerbelangrijkste laten wegvallen.

De psychoanalyticus Paul Verhaeghe (1955) heeft het ronduit over de neoliberale dictatuur. Hij pleit ervoor om de oude grote verhalen, door het postmodernisme naar de begraafplaats verwezen, in te zetten in de strijd tegen het egocentrisme, om dus opnieuw kans te geven aan geschiedenis, religie en cultuur.

 Wij ontdichten. Of wij worden ontdicht. Wij leren af ons te verwonderen.

Er wordt geliket dat het een lieve lust is, maar is dit niet slechts een graatmager surrogaat van het oprechte bewonderen en verwonderen zodanig dat je hele wezen erbij betrokken is? Wij moeten opnieuw leren graag zien.

En dat is jammer. Weet wel: kunst is niet het versiersel van ons leven. De tierlantijntjes die aan ons leven kleur moeten geven. Kunst, met daarbij poëzie in het bijzonder, is niet de sleutelhanger, maar de sleutel. Kunst, Poëzie is quintessens.

 Maar laten we even de vooroordelen in ogenschouw nemen. Wat zegt het cliché?:

Poëzie hoort tot de zachte sector, is weeïg, voer voor mietjes. Elitaire hapjes voor mensen uit de betere standen. Voor eenlingen die 'van dit soort dingen houden' en tegen de stroom in zwemmen. Niemand koopt haar. Niemand leest haar. Poëzie is wartaal. Dichters zijn navelstaarders, schuinsmarcheerders, aan het leed van de wereld verslaafde vreemde vogels, sociaal onaangepasten, gekken.

 ‘The lunatic, the lover, and the poet

Are of imagination all compact,’

 beweert William Shakespeare in A Midsummer Night’s Dream. Lunatic, lover and poet: vrij vertaald geeft dat: gek, gekker gekst. Het gaat van kwaad naar erger.

Nietsnutten, drukdoeners, muggenzifters. Dichter, droogkloot, kommaneuker, zielenpoot.

 Nog pijnlijker wordt het wanneer men het elitaire karakter van de poëzie benadrukt. Het verwijt is, je m' excuse, vaak terecht.

‘Wanneer we de literatuur gevangen houden in een speciaal reservaat van gespecialiseerde kritiek en commentaar speelt zij op een gegeven moment geen enkele rol meer in de samenleving. Het zegt de mensen eenvoudig niets meer, het maakt geen deel uit van hun bestaan, het staat te ver van hen af.’

‘Volgens de Fransman William Marx, hoogleraar vergelijkende literatuurwetenschap aan de universiteit van Orléans, heeft de literatuur zich al ruim een eeuw geleden hoogmoedig van de wereld afgewend.’ Amy Parker, echtgenote van Stan Parker maakt in De lotgevallen van een pionier van Patrick White (1912–1990), Australische Nobelprijswinnaar Literatuur 1973, deze verduiveld knappe opmerking: ‘Ontwikkelde mensen bleken de betekenis uit woorden tot er geen kleur meer over is.’ Het is een kritiek die je niet zomaar naast je kan neerleggen. Het is een feit dat je niet kan of mag verdonkeremanen.

Hierom alleen al hou ik zo van de ars poetica van Cees Buddingh':

 ik weet het nog als de dag van gisteren

(ik was misschien 22): ik zat

te broeden op een gedicht, en mijn moeder

zat bij het raam de aardappels te schillen

 het vers wilde maar niet lukken: het zweet

stond op mijn rug en vol ergernis dacht ik:

hoe kan men in godsherenaam dan ook

poëzie schrijven in een kamer waar

iemand aardappels zit te schillen?

 die avond toen iedereen sliep, maakte ik het

vers af: het was een bijzonder slecht vers

 en pas veel later begreep ik: de beste

gedichten schrijft men al aardappels schillend.

 Het is een bevrijdende gedachte. Dit gedicht zet de vooroordelen een hak. Maar haalt de poëzie niet naar beneden, wel integendeel, ze brengt de poëzie midden onder ons. Om naar Madame Jeanne's tijd terug te keren. Het gedicht haalt de poëzie uit de 'voorste' plaats, later 'de salon' genoemd, waar je amper een voet mocht binnenzetten, en brengt het naar de keuken, de plek waar er echt wordt geleefd. Buddingh' een minor poet noemen, is een major mistake.

Anderzijds weerlegt het gedicht ook het vooroordeel dat poëzie ijle (of ijdele?) praat is.

De Spanjaard Juan Ramón Jiménez vat het zo samen:

 Wortels en vleugels. Maar laat de vleugels wortelen en de wortels vliegen.

 ‘Kunst maakt ons beter omdat het ons een alternatief waardesysteem biedt,' vertelt de Britse auteur Jeanette Winterson ons. 'Zelfs het creëren ervan is een affront voor het kapitalisme; je kunt het niet verschepen naar Hongkong om het goedkoper te produceren. Je kunt het geen groeihormonen toedienen of samenstellen in een laboratorium. Je kunt het geen deadline opleggen, je kunt het niet inschatten of voorspellen of erop rekenen. Kunst werkt van binnenuit tegen de voortdurende noodtoestand die we het echte leven noemen.’

‘Als we zeggen dat kunst, alle kunst, niet meer van belang is in ons leven, dan zouden we ons toch op zijn minst moeten afvragen wat er met ons leven is gebeurd. Met de veelgehoorde vraag "wat is er met de kunst gebeurd?" gaan we het probleem wel erg gemakkelijk uit de weg.’

‘Het is vrij eenvoudig om je gevoelens op een laag pitje te zetten; het is zelfs de gewoonste zaak van de wereld. Kunst hoeft ons dan ook niet te laten zien hoe we minder kunnen zijn dan we zijn. Kunst toont ons hoe we meer kunnen zijn dan we zijn. Kunst is verheven, groots, een onbeschaamde daad.’

 Net hier wringt het schoentje. Wij vermeerderen ons niet, wij verminderen onszelf. Ik heb het over de zichzelf inperkende mens; de mens die steeds strakkere grenzen rondom zichzelf trekt, die zich bij de neus langs de werkelijke, maar ook mentale kraampjes van de vrije markteconomie laat leiden. Al wat ons vreemd lijkt, schaffen we af. Al wat niet meteen nuttig is, toepasbaar is, laten we links liggen. Onze leef- en denkwereld wordt steeds kleiner. Wij riskeren op het einde van ons leven, ons leven maar voor 40 percent geleefd te hebben. Dichters merken dit op. Terecht: De Nederlandse auteur Christiaan Weijts (1976) gebruikt al zijn overredingskracht om ons aan het lezen te krijgen: ‘Wie niet leest, leeft maar één keer.’ Hij parafraseert het bekende ‘Créer, c’est vivre deux fois' van Albert Camus. Of het 'Wie slechts leeft, kan slechts sterven' ('That which is only living, can only die')van T.S. Eliot. Mij overtuigt het in elk geval. En vergis u niet: lezen is een creatieve daad, een verruimende daad. Het valt me op dat de meeste goede schrijvers uitgelezen lezers zijn.

En zo zijn we weer bij het begin aanbeland: bij Madame Jeanne. Bij het 'leren lezen' als een voortdurende opdracht. Bij het benieuwd om zich heen kijken. Bij niet de pornoficatie, doch wel de werkelijke ultieme zachtheid van een vrouwenborst, van 'Iedereen dichter!'.

 Jaroslav Seifert beëindigt zijn gedicht 'En vaarwel!' met  de volgende strofe:

 Poëzie was met ons vanaf alle begin.

Zoals beminnen,

zoals honger, zoals pest, zoals oorlog.

Mijn verzen waren soms

verschrikkelijk dwaas.

Maar daarvoor verontschuldig ik me niet.

Ik geloof dat het zoeken naar mooie woorden beter is

dan doden en moorden.

 Ik geloof dat u dat allemaal gelooft, beste vrienden, daarom bent u dichter. Iedereen.

 


Nieuws melden Adverteren op Persinfo?