Margriet Bellemans vertelt over de stoomtram en de woelige oorlogsjaren

We gingen op bezoek bij de 90-jarige Margriet Bellemans in de Zwartenbroekstraat. Ze vertelt ons verhalen uit lang vervlogen tijden, over haar vader Isidoor Bellemans, die de stoomtram bestuurde en de oorlogsjaren.

Bij het lezen van ons artikel kwamen er weer meer herinneringen naar boven bij Margriet. We voegden die toe aan ons artikel zodat we dit stukje erfgoed verzegelen voor het nageslacht

Haar ouders waren Isidoor Bellemans uit het Gooikse gehucht ‘Klein Brussel’ en Theresia Lenaerts uit het Pepingse gehucht ‘De Brandwacht’. Ze kregen 10 kinderen waarvan er zeven (6 meisjes en 1 jongen) de volwassen leeftijd bereikten. Margriet Bellemans werd op 17 februari 1933 geboren als het jongste meisje.

“Mijn vader heeft 50 jaar ‘aan den tram gewerkt’. Hij was amper 12 jaar toen hij voor de trammaatschappij begon te werken. Hij werd als jonge knaap ingezet voor het onderhoud aan de sporen en in de remise. Later werd hij bestuurder van de stoomtram”, vertelt Margriet. Mère en Père, zoals de ouders toen werden genoemd, hielden ook een paar jaren een café open op de hoek van de Vandenbosschestraat en de Zwartenbroekstraat.

Borinage

Isidoor trok, als hij de vroege had, te voet door de velden naar de stelplaats van Leerbeek vanuit hun woning in de Zwartenbroekstraat, waar ze na hun huwelijk gingen wonen. Hij deed er een uur over. Hij reed meestal op de tramlijn van Leerbeek naar Ninove, Lennik, of Kokejane en verder door naar Edingen. Isidoor vervoerde niet alleen passagiers maar ook steenkolen, hout en andere materialen. Op de eerste tram zaten er ook veel Pajotten die in de Borinage in de steenkoolmijnen gingen werken.

Meisje gered

Isidoor kreeg heeft ooit in Vollezele een meisje gered, dat op de tramsporen aan het spelen was. “Vader had het meisje opgemerkt. Maar zo een stoomlocomotief kan je niet zo maar doen stoppen. Hij deed de alarmklok van de tram luiden maar het meisje bleef op de sporen zitten. Hij sprong van de locomotief, liep er voor en sleurde het meisje van de rails, net voor de tram langs reed. Later zijn we naar haar trouwfeest mogen gaan. En vader kreeg een medaille voor zijn heldendaad. ”, herinnert Margriet zich nog heel goed.

Het woord 'chauffeur' vindt trouwens zijn oorsprong bij de stokers van de stoomtrein of stoomtram. Ze moesten steeds de juiste druk stoken in de stookketel voor een helling of voor een afdaling waarbij dan stoom werd afgelaten.

Dat de stoomtram met kolen werd gestookt had voor het gezin van Isidoor zo zijn voordelen tijdens de oorlog. “Als hij voorbijreed liet hij al eens een zak kolen vallen. Mijn broer ging die dan met de kruiwagen ophalen”, gaat Margriet verder.

Boter

Boter was niet alleen aan de landsgrenzen een begeerde smokkelwaar. “Er was tijdens de oorlog een verbod op het verkopen van boter. We hadden twee melkkoeien en een botervat. Vader nam de boter mee op de tram en verkocht die aan wie het kon betalen. En af en toe werd er onderweg ook al eens een patrijs, een konijn of een haas aangereden. Dat was meer dan welkom want voeding was toen schaars en duur.”

Als vader de vroege had zat zijn werk er rond de middag op. Hij bracht dan wat snoep mee uit het winkeltje langs de tramlijn. Op andere dagen liepen we naar de tramlijn om hem te zien langsrijden. We kregen 25 cent om snoep te kopen in het winkeltje van Marie en Jang in de Zavelstraat. Dat was kalish (drop op rol) of 4 snoepen. Chocolade hadden ze nog niet.

Tanks

Margriet was nog heel jong toen de tweede wereldoorlog uitbrak. “De Duitsers kwamen de Zavelstraat afgereden. Hier beneden reden ze alles kapot met hun tanks. Ze hakten takken van de bomen om hun tanks te camoufleren. Ze reden ook regelmatig voorbij met die lawaaierige tanks. Ik was toen heel bang van die soldaten. We moesten op weg naar school altijd twee soldaten passeren, die daar op wacht stonden.”

Melk

De bezetter had beslag gelegd op een deel van het huis van het gezin Bellemans. Boven sliepen er enkele soldaten. Dat leidde op een dag eens tot een gevaarlijke situatie. “Vader molk ’s morgens de koeien. We gingen dan als kind mee naar de stal. Eén van de Duitse soldaten was met zijn gamel melk komen scheppen uit een melkemmer. Vader was zo boos dat hij naar een riek greep. Een andere soldaat pakte zijn geweer. Ik gilde zo luid dat hij zijn wapen liet zakken. Ik was kwaad op mijn vader omdat ik niet snapte waarom hij zo reageerde maar begreep later dat het om de broodwinning van onze ouders ging.”

Kamp

De Duitsers hadden hun kamp opgeslagen in een weide een beetje verder op en er marcheerden regelmatig soldaten voor onze deur. Sommige soldaten waren echt dankbaar als ze iets kregen. Als er geslacht werd was er wel eens een pens of iets anders. “Ik herinner me dat sommige soldaten toonden dat ze thuis ook kinderen hadden.”

De Lennikenaren probeerden creatief om te gaan met de bezetting. “Van parachutestof maakten we sjaals. De Duitsers gaven dekens in ruil voor vlees, brood of taart. Naaisters maakten van de dekens mantels. Om ze niet te herkennen moesten ze eerst geverfd worden. Het waren warme jassen, hoor! We gebruikten de dekens natuurlijk ook op onze bedden”, weet Margriet.

Vliegende bommen

De Duitsers maakten gebruik van vliegende bommen, V1 en V2 genoemd. Die maakten ook onze regio onveilig. “Ik was eens in een weide ‘pissebloemen’ aan het uitsteken voor de konijnen. Er vloog zo een vliegende bom over, die eerst over Lennik was gepasseerd. We zagen een lichtje en als dat uitging zou de bom vallen. Vader riep dat we ons moesten laten vallen. Maar de bom keerde om en viel uiteindelijk in Kwakenbeek. Er stond daar toen slechts één huis, dat van de boswachter. Hun dochter was toen thuis komen eten. Daar vielen toen 3 doden. De kledij van die mensen hing in de bomen. Bij ons vlogen de ruiten stuk”, zucht Margriet.

Op zondagmorgen ging iedereen naar de kerk. “Tijdens de communie begon de sirene op het Lennikse gemeentehuis te loeien. Iedereen liep de kerk uit, richting Beeckmanberg. Die bom is uiteindelijk in Wambeek gevallen.

Knutselen

"Veel om te spelen hadden we niet, af en toe kregen we eens wat speelgoed, meestal tweedehands van andere rijkere kinderen dat mijn oudere zus, die werkte als dienstmeisje in Brussel, voor ons meebracht."

"Zaterdagvoormiddag mocht ik met mijn tweede jongste zus gaan knutselen in Sint-Martens-Lennik bij onze schooljuf. We begonnen altijd in de tuin om van uit  pelotonsformatie achter elkaar te marcheren zoals de Duitsers dat deden in onze straten. Dat vonden we plezant maar we begrepen de filosofie die er achter schuil ging niet, we waren kinderen. We kregen een speld opgeprikt met daarop de letter ‘VNV’. Bij onze thuiskomst belandde de speld in de vuilbak. Onze ouders mengden zich niet in de oorlogsgedachte, daar hadden ze geen tijd voor. Er moest gewerkt worden en brood op de plank komen."

Afrekeningen

Op het einde van de oorlog begonnen de afrekeningen. Duitsers vielen in Kester een uitgangscafé voor jongeren binnen en schoten er 3 mensen dood. Mijn vriendin kon aan de kogels ontkomen door zich te laten vallen en zich voor dood te houden. In Lennik werd er een granaat gegooid in een café, de uitbater verloor een arm.  Er werd wraak genomen op inwoners die verdacht werden van collaboratie. Zo werd de villa van Staf Declercq in Kester stuk geslagen.

"Huizen werden beklad met hakenkruisen, vensters ingeslagen, meubilair en huisraad gestolen. De inwoners werden opgepakt en hun haar werd afgeschoren als vergelding voor wat de Duitsers hadden gedaan bij de Joden. Ook in Lennik zag ik dat gebeuren."

Bij de bevrijding sloegen de Engelsen hun kamp op aan de Molenberg. “Ik mocht er als 12-jarig meisje niet naar toe. Ze gaven ook chocolade maar de meisjes moesten er wegblijven want ze liepen er gevaar.”

"Ik weet nog dat er “onder den oorlog” ook in Lennik jonge meisjes zijn bevallen van zogezegde ‘bastaard’ kinderen."

Lederen zetel

“Toen vader met pensioen ging werd er een drink gegeven in de remise in Leerbeek. Hij kreeg een mooie lederen zetel en een medaille voor zijn dienstjaren. Vader is 91 jaar geworden ondanks de stoflong die hij door het werk als machinist van de stoomtram opliep. Hij is slechts één keer naar een ziekenhuis gegaan en dat was op zijn 87 voor een bloeding. Op zijn 90e spitte hij nog de tuin om”, besluit Margriet.


Nieuws melden Adverteren op Persinfo?