'k Zie zo gere mijn duivenkot

In 1950, zowat op het hoogtepunt van de duivenmelkerij in Vlaanderen, verklaart de betreurde Bobbejaan Schoepen de liefde aan zijn duivenkot. Wie geregeld gaat wandelen en al eens een blik werpt in achtertuintjes met typisch Belgische koterij, weet dat niets zo oer-Vlaams is als onze duivenkoten. Maar wist je dat het houden van duiven eeuwen terug gaat en dat er zelfs beschermde duivenkoten bestaan?

De oorsprong van de duivensport voert ons ver terug in de tijd. In de middeleeuwen maakten kruisvaarders kennis met de duiventorens van de Arabieren en introduceerden ze vervolgens in West-Europa. In deze torens konden tot wel duizend duiven nestelen. Omdat ze in de zomer niet gevoederd werden, betekende een duiventoren een echte plaag voor de graanoogst op de omliggende velden. Daarom was het recht om duiven te houden aanvankelijk ook enkel voorbehouden aan de adel en abdijen. 

"Een duiventoren was eeuwenlang symbool van geld en macht"

Voor mest en vlees

Vanaf het einde van de middeleeuwen richtten ook rijke herenboeren duifhuizen op. Een duivenverblijf bleef eeuwenlang een teken van rijkdom en een symbool van macht. Van duivensport was toen nog geen sprake. De beestjes werden vooral gehouden voor de mest. Ze produceerden de beste meststof die er toen beschikbaar was. Verder stonden duiven met zekerheid vanaf de 13de eeuw op het menu van de rijke adel. Zeker in de winter, wanneer ander vlees schaars was. Tenslotte werden ze ook vaak ingezet om berichten over te brengen. De postduif bleef zelfs bestaan tot na WOII.

Duiventorens en duifhuizen

Oude duiventorens zijn zeldzaam, maar in onze regio bleef er nog een bewaard aan de voormalige portierswoning van het kasteel van Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw). Deze duiventil uit 1730 is een uniek en beschermd exemplaar, want het is de enige Brabantse duiventoren uit die periode. Net zoals in Ruisbroek waren dergelijke torens op dat ogenblik vaak een decoratief onderdeel van de buitenverblijven van rijkelui op het platteland. Ook in kasteel La Motte (Dilbeek) vinden we vandaag nog (weliswaar kleinere) duiventorens terug.

Duifhuizen, meestal ingericht in de inrijpoort, waren ook een vast onderdeel van grote vierkanthoeves. Mooie voorbeelden zijn o.a. het Hof te Schiebeek (Herne) met een duifhuis uit 1785 en de abdijhoeve Ten Brukom (Sint-Pieters-Leeuw). Ook kleinere hoevetjes kregen mettertijd een duifhuis. In Dilbeek bleef zo nog een fraai exemplaar in leembouw bewaard en in zijn dorpsgezichten beeldde Bruegel af en toe gebouwen af met vluchtgaten in de topgevel, wat wijst op de aanwezigheid van een duivenzolder.

"Aanvankelijk voor rijke burgers, maar nadien de geliefkoosde hobby van het gewone volk"

Van nuts- tot hobbydier

Pas na de Franse Revolutie – toen het duifrecht werd afgeschaft – werden duiven gehouden als vrijetijdsbesteding. Elke burger kon voortaan duiven kweken. België was de bakermat van de duivensport, die  begin van de 19de eeuw ontstond. Opmerkelijk: het was aanvankelijk een hobby van de stedelijke elite in Antwerpen, Gent en Brussel. Het platteland volgde decennia later. De eerste duivenwedstrijden in kleinere dorpjes werden pas vanaf 1860  georganiseerd. De democratisering van de duivensport volgde snel. Aanvankelijk vooral voor rijkere burgers, groeide het tegen het einde van de eeuw uit tot de geliefkoosde hobby van het gewone volk. “In alle arbeiderswijken had men vroeger alleen de kroeg tot verzet, maar nu begonnen heel wat arbeiders duivenmelkers te worden”, lezen we in Boons ‘Pieter Daens’.

In 1887 waren er al meer dan 1000 duivenbonden in ons land. Het hoogtepunt van de duivenmelkerij ligt vlak na WOII. Vanaf dan nam de duivensport in België een hoge vlucht met op het toppunt 250.000 duivenmelkers. Maar nadien ging de populariteit sterk achteruit. In de jaren ’90 slonk hun aantal tot 70.000.

Duivenkoten en duivenlokalen

De stedelijke arbeiders leefden dikwijls onder hetzelfde dak met hun duiven en hadden meestal een zolderhok ingericht in de eigen woning, in de ‘mansarde’. Op het platteland waren er vooral hokken in schuren. De echte ‘duivenkoten’, vaak eigenhandig gebricoleerde constructies achteraan in de tuin, dateren meestal pas vanaf WOII. Dit leidde tot een aantal opmerkelijke staaltjes van typisch Belgische DIY-architectuur. Zo zal iedereen die al eens gepasseerd is langs de Ninoofsesteenweg in Lennik er ongetwijfeld al de bijzondere duivenkotwoning opgemerkt hebben. Maar door een steeds strengere ruimtelijke ordening werd het voortdurend moeilijker om nog een duivenkot te bouwen. Het oprichten van nieuwe duiventillen binnen de bebouwde kom gebeurt vandaag - door de huidige woningvoorschriften – zo goed als nooit meer.

Wie duivensport zegt, zegt ook duivenlokalen. Je weet wel, de typische dorpscafés met ronkende namen zoals ‘In De Reisduif’ (o.a. in Groot-Bijgaarden en Vollezele), ‘In de Vliegende Duif’ (Sint-Ulriks-Kapelle) of ‘De Snelle Duif’ (Lennik), soms zelfs erkend als waardevol erfgoed. Hier werden de duiven op zaterdag of zondag ingekorfd en met paard en kar, duiventrein en later de vrachtwagen, naar de losplaats gebracht. Dankzij de radio konden duivenmelkers vanaf het interbellum horen of hun diertjes in Quiévrain, Noyon of St. Quentin gelost waren. Eenmaal een duif terug in het hok landde, haastte de duivenmelker zich  terug naar het duivenlokaal om de ring te tonen als bewijs en uiteraard ook een pintje (of twee) te drinken op het succes van zijn duif.

 Lees meer interessante artikels over cultuur, toerisme, streekidentiteit, natuur en landschap of erfgoed in het gratis regiomagazine PenZine. Haal een gratis exemplaar in één van de 450 verdeelpunten in de hele regio of lees het online op www.penzine.be .

Foto's; RAUSA, Centrum Agrarische Geschiedenis, Agentschap Onroerend Erfgoed

Meer info: www.erfgoeddagpz.be 

 

 


Nieuws melden Adverteren op Persinfo?